Dag aan dag groeide zijn macht, zijn naam werd door ieder gevreesd en het geluk was met hem bij alles wat hij zich voornam. Uit de veroverde steden voerde hij goud en grote schatten mee; Nu liet hij prachtige kastelen bouwen, kerken en arcaden en ieder die deze pracht zag, zei: "Welk een groot vorst!" Zij dachten niet aan de rampen die hij over andere landen had gebracht, zij hoorden niet de zuchten en het geweeklaag, die opstegen uit de verbrande steden. Nu liet de koning zijn standbeeld oprichten op de pleinen en in de koninklijke kastelen, ja, hij wilde zelfs dat dit standbeeld in de kerken zou worden geplaatst voor het altaar des Heren; maar de priesters zeiden: "Koning, gij zijt groot, maar God is groter, wij wagen het niet!" "Best," zei de boze koning, "dan overwin ik God ook!" Een strijd op leven en dood volgde.