Bruckners geest komt aan het eind van deze compositie naar voren in een citaat uit het koraal van diens Vijfde symfonie.De inleiding, die is geschreven in de stijl van een treurmars, etaleert al fragmenten van het koraal. Flarden ervan zijn door het eerste allegro heen verspreid, waar ze keer op keer worden gecombineerd in woelige, krachtige tuttipassages. Terwijl de muziek onstuimiger wordt, beginnen de Bachachtige fragmenten om elkaar heen te wervelen, waarbij ze opnieuw versnipperd raken.Het centrale deel is meditatiever van sfeer. Het religioso karakter geeft het publiek de gelegenheid om na te denken. De muziek is meditatief en de kwarttoonelementen verklanken een verlangende, weeklagende ziel.Het derde deel voert ons - door middel van minimalistische elementen en de eerdergenoemde fragmenten - naar een prachtige weergave van het Bachkoraal. Waar de kerkklokken klinken, lijkt het bijna of de grote meesters aan het orgel hun medewerking verlenen.