
In deze compositie beschrijft Bohnenberger de verschillende stemmingen die bij hem opkomen als hij aan zijn geografische en sociale thuis denkt.
Enerzijds de rust van de natuur in het oosten van Luxemburg en anderzijds de joviale mentaliteit van de mensen van Echtenach tot Grevenmacher, met name Bech en Berburg. In deze omgeving is Bohnenberger muzikaal opgegroeid en eert hij daarom aan zijn thuis met Doheem.