Zijn overbekende ouverture 'Dichter und Bauer' werd geschreven als onderdeel van de toneelmuziek voor de gelijknamige komedie van Karl Elmar. Voor de première in augustus 1846 in Wenen, werd naar geschikte openingsmuziek gezocht. De dichter sprak de jonge dirigent Franz von Suppé aan, die ondanks de beperkte tijd, de opdracht aanvaardde. In feite bewerkte hij muziek die reeds vroeger, zonder enig succes, was uitgevoerd. De uitgever Josef Aibl woonde de première bij en was zo in de ban van deze muziek dat hij meteen de uitgeversrechten kocht voor de belachelijke som van acht gulden. Suppé zat krap bij kas en aanvaardde; de ouverture werd een wereldsucces en de componist betreurde deze nadelige transactie zijn hele leven lang, want de uitgever drukte oplage na oplage en verkocht niet minder dan 52 verschillende bewerkingen voor allerlei bezettingen. Het verhaal gaat over het onbegrip van een voogd voor zijn pleegkind dat haar geliefde niet opgeeft. Immers al is deze jonge man een boer, hij is ook een ongeëvenaard dichter die zelfs een dichter uit de stad in een literair duel overtreft, wat zijn prestige in de ogen van zijn geliefde nog verhoogt. Alles komt tot een goed einde dankzij een oude boer. Vaak wordt beweerd dat het internationaal succes van deze ouverture te danken is aan de arrangementen voor blaasorkest.