
Een compositie over de bloeiperiode en teloorgang van de mijnindustrie in Limburg. Het dagelijkse leven van de mijnwerker komt in dit werk tot uiting.
Een muzikale vertolking van het aanbreken van de dag, het zichtbaar worden van de contouren van de mijn, het werk ondergronds, de zondagse mis en het zondagse uitje, een nieuwe werkdag en de finale met het opblazen en omvallen van schachten en torens en daarmee het einde van de mijnindustrie in Limburg aanduidend.