Het begin van de compositie heeft een meditatief karakter (saxofoons, vibrafoon, woodblock en verschillende slagwerk-effecten). Nadat het volledige orkest een kort fortissimo heeft gespeeld wordt het hoofdthema voorgesteld door de tuba en later ook door de bugels. Dit thema wordt vervolgens door het gehele orkest overgenomen. Het eerste deel van het werk eindigt met een cadens van de alt-saxofoon, die aangevuld wordt met de sopraan-, tenor- en baritonsaxofoon, begeleid door de vibrafoon en marimba. Een woodblock-solo zorgt voor de overgang naar het Allegro (Hi-hat-solo). De euphoniums en de bugels spelen weer het hoofdthema. Daarna volgt een grote doorwerking, ten dele met zeer virtuoze passages, het geheel steeds weer doordrenkt met ontelbare D.S.C.H.-motieven (bv. het fugato tussen tuba/trombone-hoorns-trompetten). Midden in deze doorwerking is vervolgens – ingeleid door het klokkenspel (D.S.C.H.) – een saxofoonkwartet gevoegd. Zelfs de vier inzetten van deze saxofoons beginnen met de noten D.S.C.H. Na een korte herhaling van het hoofdthema in een langzaam tempo voert een lange coda tot een heftig slot van de compositie. Ook de laatste 15 maten worden ingeleid door middel van het ”geoctaveerd” voorstellen van de ”Initialen”.
