Lei Giesbertz werd in 1918 geboren in het Limburgse plaatsje Kessel.
De tweede wereldoorlog heeft Lei zijn jeugd afgenomen. Hij werd in die periode tewerkgesteld in Duitsland, waar hij gedwongen arbeid verrichtte in een kolenmijn.
Lei was zwijgzaam over deze duistere periode in zijn leven. Daardoor zijn er weinig feiten bekend over hetgeen hij toen heeft meegemaakt. In ieder geval is hij er in geslaagd aan de Duitsers te ontkomen en heeft een gevaarlijke voettocht hem in noordelijke richting gevoerd, waar hij in het dorp Blitterwijck een onderduikadres heeft gevonden bij de familie Wolters. Wolters’ Piet was een keuterboer in dit dorp.
Na de oorlog is Lei in Blitterwijck gebleven en heeft hij daar zijn leven opgepakt. Hij bleef altijd een gesloten boek, maar de littekens van de oorlog hebben hun sporen in hem nagelaten. Hij trok zich vaak terug in de natuur, hield duiven en zat hele dagen te vissen aan de Maas. Hij stierf in 1977 op 59-jarige leeftijd.
Het werk is een eerbetoon aan Lei Giesbertz en verklankt wat er in deze man omging. In de euphoniumsolo laat de componist de opdrachtgever, die euphoniumspeler was bij Moed en IJver Blitterswijck, vertellen over zijn vader. Klanken zeggen soms meer dan woorden. Het onuitspreekbare kan als een emotie tot de luisteraar komen.
Het drietonige motief, dat als leidraad door het gehele werk te horen is, vormt het symbool van LEI’s persoonlijkheid.
De drie episodes beschrijven wat er in deze man is omgegaan:
- tijdens zijn gevangenschap;
- gedurende zijn reis naar het noorden;
- na de oorlog in zijn verdere leven.