Op veel plaatsen in het muziekwerk stroomt de Maas langs de luisteraar en gedoopt in dat Maaswater laat de componist steeds verschillende muzikale verhalen klinken. Zo beschrijft hij de eeuwenoude legende van de ”Lithse Snoek”, het riviermonster dat over de dijk sprong en vervolgens onvindbaar bleek te zijn in een klein wiel. Totdat hij op zekere dag gewoon weer vrolijk terugsprong en spottend naar de verbaasde dorpsbewoners keek. Vervolgens voert het werk langs het kapelletje van Lith. Dit werd gebouwd van de stenen van een in de Tweede Wereldoorlog stuk geschoten kerktoren, uit dankbaarheid dat er geen Lithse gesneuvelden te betreuren vielen. Tenslotte komt de luisteraar terecht op de vele ”weesjes” die het dorp rijk is. Het zijn de hoger gelegen paden die door het dorp kronkelen en die er vroeger voor zorgden dat de inwoners bij overstromingen toch steeds met droge voeten in de kerk belandden.